1927-1938

 

 

met Toos Heinsbroek in Scheveningen, 1927           

 

 

 

 

  © J.J. Lilien

 

   In 1926 (of toch 1927, ik kan het op dit ogenblik niet met zekerheid vaststellen) werd Lilien door de FCP uitgezonden naar Reichenberg [1], een van de belangrijkste textielcentra van Europa, om daar laboratoria in te richten voor de chemische kleuring van textiel. Hij raakt er bevriend met Karl Rankl, leerling van Arnold Schönberg, die er van 1925 tot 1927 muziekdirecteur van het Stadttheater is [2].

de woning in Harzdorf bij Reichenberg

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                                                                © J.J. Lilien


   In 1929 trouwt hij er met Toos Heinsbroek, die hij nog kent uit zijn studietijd in Delft. Uit dit huwelijk worden twee zoons geboren: Joris in 1931 en Bob in 1933. Als de situatie in Reichenberg en Sudetenland te gevaarlijk wordt, keert het gezin op last van FCP terug naar Nederland en vestigt het zich in Vlaardingen, tegenover Pernis. In 1939 zal Lilien in Scheveningen Stefan Askenase onder leiding van Ernest Ansermet zijn Cinq Nocturnes voor piano en orkest horen uitvoeren.

 

                        in 1932                     

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

                     

                                                                 © J.J. Lilien


   Tijdens Liliens verblijf in Reichenberg vinden de premières van zijn beide opera's plaats. In de eerste plaats Beatrijs, gebaseerd op het toneelstuk Ik dien van de Vlaamse schrijver Herman Teirlinck, die zijn première beleeft in 1928 in Antwerpen en Brussel en daarna met veel succes wordt opgevoerd in Gent, Den Haag, Praag, Bratislava, Reichenberg en Hannover. En in 1932 gaat, met Karl Rankl als dirigent,  Die große Katharina, naar The great Catherine van G.B. Shaw, in première tijdens de laatste Maifestspiele in Wiesbaden vóór de machtsovername door de nazi's [3].

 

Wenen, 1927: juichend om het contract met Universal Edition voor de uitgave van Beatrijs

 

 

 

 

 

                                                                   © J.J. Lilien


   Daarnaast zijn er twee opvallende liedcycli: Mietskaserne (1932) en 20 Piesni op gedichten van Juljan Tuwim (1933). De vier liederen van Mietskaserne zijn gebaseerd op eigen teksten, die mededogen met slachtoffers van het moderne lege stadsleven als thema hebben. Dat thema is ook prominent aanwezig in de poëzie van de Pools-Joodse dichter Juljan Tuwim (1894 – 1953), het boegbeeld van de experimentele Skamander-groep [4]. Later, namelijk in 1961, zal Lilien nogmaals zijn affiniteit met experimentele poëzie tonen, wanneer hij Vier gedichten van Lucebert voor mannenkoor a capella componeert.
   Opvallend is ook de uit 1935 daterende Modern Times Sonata (aanvankelijk Jazz Sonata) voor viool en piano. Het derde deel, Rondo brésilien, wordt zo populair dat het in 1946 apart wordt uitgegeven. In 1958 meldt uitgever Basart dat er inmiddels meer dan 200 uitvoeringen over de hele wereld zijn geregistreerd. En Joris Lilien herinnert zich dat hij door zijn vader werd meegetroond naar een grand café in het centrum van Reichenberg waar een stehgeiger het werk ten gehore bracht.

 

   de speciale uitgave van het Rondo brésilien door Les Editions Internationales Basart N.V. Amsterdam (1946)

 

     Op 3 november 1937 geeft Lilien een concert in de grote zaal van de Volksgarten met uitsluitend eigen composities. Hij speelt zijn Tweede Pianosonate en met violist Ilja Livschakoff de Modern Times Sonata. Als toegift spelen zij Liliens Souvenir de Vienne in een transcriptie van Livschakoff [5]. Verder gaan er de Bettlerlieder en liederen op gedichten van Rilke.

 

  Karl Rankl (© Arnold Schönberg Center)                   Ilja Livschakoff (opnamen 1930-1937)

 

 

  Stadttheater (ca. 1935)                                                Volksgarten (ca. 1930)


 

  Voor de in sommige artikelen vermelde veronderstelling dat Lilien in deze periode instrumentatieles genomen zou hebben bij Josef Suk in Praag zijn op dit ogenblik geen bewijzen voorhanden [6].

 

 

 

1. Weliswaar was de stad, door de meeste inwoners beschouwd als hoofdstad van een Oostenrijkse provincie Deutschböhmen, in 1918 ingedeeld bij de nieuwe republiek Tsjechoslowakije, maar in 1930 was 80% van de bevolking er nog duitstalig. In 1933 werd er het Sudetendeutsche Heimatfront opgericht, dat in 1935 werd omgedoopt tot Sudetendeutsche Partei. Die zou in toenemende mate gaan sympathiseren met de NSDAP in Duitsland en bij gemeenteraadsverkiezingen in 1938 90% van de Sudetenduitse stemmen binnenhalen. De stad, in de Tsjechische Republiek, heet nu Libereč.                                

2. Daarna was hij onder meer werkzaam in Königsberg, als  assistent van Otto Klemperer in Berlijn, en in Wiesbaden. In 1937 volgde hij Georg Szell op aan het Neue Deutsches Theater in Praag. Daar dirigeerde hij de wereldpremière van Karl V. van Ernst Kreňek. De oorlog bracht hij in Engeland door en van 1946 tot 1951 leidde hij het orkest van de Royal Opera House Covent Garden. Er zijn behoorlijk wat opnamen van hem bewaard gebleven.

3. Tijdens zijn korte bewind als Generalintendant des Preussischen Staatstheaters Wiesbaden programmeerde Paul Bekker verder onder meer in 1929 Der singende Teufel (1928) van Franz Schreker en Die ägyptische Helena (1928) van Richard Strauss en in 1932 Die Bürgschaft (1932) van Kurt Weill.

4. Deze groep van experimentele dichters werd opgericht in 1918 en nam in 1919 de naam Skamander aan. Zij vonden schoonheid vooral in het leven en de taal van alledag.

5. Ilja Livschakoff was een van oorsprong Russische violist, die zich in 1927 in Berlijn gevestigd had. Met zijn ensembles voerde hij vooral salon- en dansmuziek uit, met name in grote hotels, en maakte hij honderden plaatopnamen. In 1937 (?) emigreerde hij naar Argentinie, waar hij tot in de 1960-er jaren optrad in de cafés van Buenos Aires. Uiteraard vraag ik me af of hij ook de violist is die Joris Lilien met zijn vader gehoord heeft in dat grand café in Reichenberg.

6. Verschillende bronnen vermelden E. Suk als leraar. Die naam valt nergens terug te vinden: voor sommigen aanleiding om te veronderstellen dat Josef Suk bedoeld werd. De volgende stap is dan natuurlijk de lessen te situeren tijdens LIliens verblijf in Reichenberg.

 

 

literatuur

Isa Engelmann: Reichenberg und seine jüdische Bürger. Zur Geschichte einer einst Deutschen Stadt in Böhmen (Berlin/Münster, 2012). In het hoofdstuk 'Das kulturelle Leben' zijn de bladzijden 146 t/m 150 aan Lilien gewijd, terwijl hij ook nog op enige verspreide bladzijden ter sprake komt.

Nicole Ristow: Karl Rankl. Leben, Werk und Exil eines österreichischen Komponisten und Dirigenten (Neumünster, 2017). Nicole Ristow vermeldt de vriendschap van de families Rankl en Lilien in Reichenberg (p. 70),  beschrijft de première van Die große Katharina in Wiesbaden (pp. 138-140, inclusief een fraaie groepsfoto), vermeldt een verblijf van Rankl bij de Liliens in Reichenberg tijdens zijn vlucht voor de nazi's in 1933 (p. 145) en tenslotte de uitvoering van Les Palmes dans le vent onder leiding van Rankl op 4 februari 1955 in Edinburgh (p. 380).